zaterdag 27 juni 2009

Dag 31: Portomarín - Palas de Rei


Om 6 uur staan we op en ontbijten op het terras van de albergue: brood met kaas, een banaan voor de energie en als toetje een potje yoghurt. Omdat we onze sporks (spoon, fork, knife) kwijt zijn, hebben we intussen een techniek aangeleerd om een potje yoghurt zonder lepeltje te eten. Dat gaat zo. Je leunt je hoofd ver achterover met het potje al aan je lippen. Tegelijk slurp je de yoghurt naar binnen. Wanneer je echter te snel giet, resulteert dit in een ferme kwak yoghurt op je reukorgaan. Zoals we al hebben kunnen ervaren, is het reukorgaan zeer slecht geschikt om mee te eten.

Dan de Camino op. Er vertrekt net een grote groep toeristenpelgrims. Het lawaai dat ze produceren is omgekeerd evenredig met het formaat van hun minuscule dagrugzakjes. Omdat het bovendien weekend is, zijn er ook veel jongeren die een pelgrimspas kopen om goedkoop in een albergue te kunnen overnachten. Zo kunnen ze er een goedkoop wandel- en feestweekend van maken. Met pelgrimeren heeft dit echter niets meer te maken. Zoals ook andere pelgrims, die al lang onderweg zijn, vinden we dat de fijne sfeer die er voorheen op de Camino was, flink verwaterd is.



Het eerste deel van de tocht zou volgens onze gids prachtig moeten zijn, maar een dichte mist verhindert dat we er ook maar iets van zien. Bij de boerderijen zien we regelmatig smalle, langwerpige bouwsels op een verhoog. Het zijn horréos, die dienen om maïs te drogen.



Na goed twee uur stappen krijgt Jenny het moeilijk. Haar voeten doen pijn en voelt elke steen waarover ze loopt. We gaan wat trager wandelen. Na Gonzar wordt de tocht doodsaai. Het pad loopt gewoon langs een asfaltweg en de prachtige heuvels van gisteren zijn verworden tot molshopen. Ook in de dorpen is er weinig te zien, behalve dan boeren die vrolijk met hun zeikton rondkarren. Enkel in Ligonde is er een mooi cruceiro, een kruisbeeld met een beeldhouwwerk, dat een element uit de bijbel uitbeeldt.



Met Jenny gaat het van kwaad naar erger. Het wordt slenteren tot in Palas de Rei. We wandelen de staatsalbergue binnen en belanden op een slaapzaal met een bende luidruchtige dertigers, die duidelijk van plan zijn er een feestje te bouwen. We vluchten naar een privé albergue, rust gegarandeerd.

Op onze kamer van 7 bedden zijn er ook twee Zwitserse dames, Gerda en Rosanne. Zij gaan morgen tot in Castañeda, zo een 24 km verder. Gezien Jenny's conditie besluiten we daar ook naartoe te gaan. Er is daar een zeer kleine albergue met slechts 6 bedden en 1 kamer, maar reserveren is wel mogelijk. Gerda is zo vriendelijk om ook voor ons een bed te boeken.

Later komen we Bert en Lieveke weer tegen en ook Michel en Marie-Thérèse. Het is een fijn weerzien en we gaan dan ook samen eten. In het restaurant lopen we tot onze verbazing Marcel uit Brasschaat weer tegen het lijf. Hij ziet er bijzonder vermoeid uit. Hij heeft last van hoge bloeddruk en moet het van de dokter kalm aan doen. Ook Jan uit Gent en een vriend van Willem Hoet, die we al weken niet meer hebben gezien, is er ook. Hij heeft twee dagen vastgezeten met pijnlijke voeten. Zo hebben we hem weer bijgehaald. Tegen 22u gaan we rustig slapen.

Al 744 km gedaan, nog 74 te gaan.

vrijdag 26 juni 2009

Dag 30: Sarria - Portomarín


Om 6 uur staan we tot onze verbazing als eerste op in onze kamer met 4 stapelbedden. Omdat de eigenaars nog niet op zijn, laten we onszelf uit. Even verder in de straat kunnen we in een bar ontbijten. Op de immer aanwezige tv horen we dat Wacko Jacko naar de eeuwige dansvelden is verhuisd. God have his soul.



Na Sarria gaat het afwisselend omhoog en omlaag. De wegen zijn afgezoomd met stenen muurtjes. De gelijkenis met de Keltische Ierland is treffend. We lopen door eikenbossen, waar de onderste takken van de bomen ondersteund worden, zodat ze meer eikels dragen. Die dienen om varkens mee vet te mesten, zodat er de lekkerste jamón van kan worden gedroogd. Ja, alles wat met eten te maken heeft, krijgt Hugo's intense aandacht.


Jenny's benen voelen vandaag erg moe aan en ze vindt afdalen slopend. Na Mercadoiro krijgen we een staaltje van het typische Galicische weer: een fikse regenbui. De poncho's die we sinds Burgos niet meer hebben moeten uithalen, doen nu uitstekend dienst. Nog voor we Portomarín bereiken houdt de regen alweer op. Het stadje ligt sinds 1962 aan een stuwmeer, terwijl het originele Portomarín zich onder de waterspiegel bevindt. Enkele historisch waardevolle gebouwen - de kerk, een kapel, het stadhuis en een monumentale trap - zijn steen voor steen afgebroken en in het nieuwe stadje weer opgebouwd.


We nemen een stapelbed in de privé-albergue O Mirador. Omdat we uitgehongerd zijn, eten we eerst iets kleins. Pas daarna gaan we douchen en houden we siesta om onze benen wat rust te gunnen. Daarna lopen we door het stadje, waar de oude gebouwen heel mooi geïntegreerd zijn in het nieuwe stadsplan. Voor een andere albergue staat de ezel van de Bretoen rustig te grazen en enkele gepensioneerden keuvelen wat op een bankje.


Als we 's avonds onder ons tweetjes eten, zien we opeens Michel en Marie-Thérèse langs lopen. Ze zitten blijkbaar in de albergue naast ons. Vandaag maakten ze een omweg via het klooster van Samos en hebben 37 km in de benen. Meer dan goed voor ze is. Om 22u zoeken we onze bedjes op.

Al 718 km gedaan, nog 100 km te gaan.

donderdag 25 juni 2009

Dag 29: Fonfría del Camino - Sarria


Na een verkwikkende nachtrust zijn we klaar voor de dagtocht van 29 km naar Sarria, het laatste stadje van enige betekenis voor we Santiago de Compostela bereiken. Zonder het 'opwekkende' gerommel van de andere pelgrims heeft Jenny veel moeite om op de staan. In de nog duistere bar eten we wat ons nog rest van brood en kaas. Om halfzeven gaan er de lichten aan en kunnen we toch nog een café con leche bestellen. Daarna roept de Camino weer.



We lopen door kleine boerengehuchtjes. Het is er vuil en armoedig. In plaats van tegels zijn de dorpsstraatjes geplaveid met koeienvlaaien. Gelukkig compenseert het landschap dit door zijn schoonheid. De heuvels deinen voor ons uit als machtige groene golven. Op hun koppen groeien bossen van eiken en kastanjes. Meer naar beneden toe begint een lappendeken van weiden en velden.



Na 2u30 komen we in Triacastela aan. Het is de hoogste tijd voor een grote sanitaire stop en we bewieroken om beurten de plaatselijke pot. Na het dorp gaat het bergop naar de Alto de Riocabo. We passeren zo goed als uitgestorven dorpjes, die met elkaar verbonden zijn met 'corredoiros', oude verbindingswegen. Doordat het meestal holle wegen zijn, fungeren ze ook als open riool en bij regen worden het snel stromende beekjes. Eens over de pas komen we door het volledig uitgestorven Montán. Alleen het kerkhof herinnert nog aan het vroegere leven.



Zo tegen het middageten maken de Galicische boeren er een sport van om gier - koeie en of andere zeik in het vlaams - op hun weiden uit te sproeien. De geur is in elk dorp zo doordringend dat je binnen moet gaan eten om nog te weten wat er op je bord ligt.



Iets voor Ferula begint het te miezeren. Net op tijd bereiken we een gezellige bar, waar we de energietank weer op peil kunnen brengen. Als we terug buiten komen, heeft het opgehouden met regenen. Gestadig gaat het nu bergafwaarts en de stad Sarria komt in het vizier. Het duurt evenwel nog een uur voor we er zijn. Zoals gewoonlijk is het allerlaatste stuk door de buitenwijken erg saai. We zitten bovendien door de rubberen stopjes van onze wandelstokken. Als bij wonder verschijnt er een outdoor shop en voor enkele schamele euros kunnen we ze weer vervangen. Hopelijk houden ze het uit tot in Santiago.

We kiezen voor een privaat gerunde albergue, iets duurder, maar met kraaknette onderlakens en kussenslopen zonder kwijl. Ook de douches en het andere sanitair is heel proper. We hebben anders geweten. Na de douche en siesta werken we de laatste twee dagen van onze blog bij. Daarna eten we lekker in het restaurant van de albergue. Onder ons tweetjes weliswaar, want we hebben geen idee waar onze vrienden uithangen. Om 21u30 kruipen we in onze slaapzak en dromen van bronsgroen eikenhout.

Al 692 km gedaan, nog 126 te gaan.

woensdag 24 juni 2009

Dag 28: Vega de Valcarce - Fonfría del Camino


Als alles goed blijft gaan, beginnen we vandaag aan onze laatste week. Vandaag moeten we over de bergpas bij O Cebreiro om zo in de autonome regio Galicia te komen, waar ons einddoel Santiago de Compostela ligt. Het betekent een totale stijging van meer dan 600 meter. Het is flink bewolkt en fris, ideaal weer om deze dagtocht te maken. Jenny is gelukkig weer helemaal de oude en we kunnen de tocht zonder vrees aanvatten.



Van Vega de Valcarce gaat het via Ruitelán naar Hospital Inglès over zachtjes oplopende asfaltweg. Na dit dorp volgt het pad een goed bewaard gebleven gedeelte van de middeleeuwse geplaveide pelgrimsweg. Het pad dat naar het dorpje La Faba loopt, is bijzonder steil en onze beenspieren spannen zich strak. Even voordat we het dorp bereiken, komt een kudde koeien langs de holle weg naar beneden. De eerste koeien gaan nog netjes uit de weg, maar verderop wordt Jenny de kant ingeduwd door een stuurse koe die van geen wijken wil weten. Zonder erg evenwel. De boer kan er eens goed om lachen.



In La Faba aangekomen drinken we een café con leche met enkel een koek, omdat we 's morgens voor het vertrek al hebben ontbeten. Na La Faba stijgen we boven de bossen uit. Als we achteruit kijken naar León zijn de vergezichten gewoonweg machtig. En het blijft maar stijgen.



Even later komen we de waarschijnlijk de jongste pelgrim tegen. Ze heet Sara, is acht jaar en komt uit een dorpje uit de buurt van Vittoria in Baskenland. Haar papa is van daar op pelgrimstocht vertrokken en Sara heeft hem in León vervoegd. Ze stappen nu al zo een zeven dagen samen. Met haar korte beentjes dribbelt ze vlot de berg op en tatert honderduit over wat ze allemaal ziet. Als Hugo haar vraagt of het niet te zwaar is, zegt ze: "Af en toe wel", en vrolijk loopt ze verder.



Net voor O Cebreiro passeren we de grenssteen van Galicia, waar elke pelgrim uiteraard mee op de foto wil. Even later bereiken we dan het eerste dorpje O Cebreiro dat boven op de bergpas gelegen is. We zien verschillende pallozas, typische woningen of schuren van Galicia. De bouwmethode is Keltisch van oorsprong en al meer dan 3000 jaar oud.



In de pelgrimskerk branden we een kaars om te bedanken dat we al zover hebben mogen stappen en voor iedereen die ons dierbaar is of was. In de straatjes klinkt traditionele Keltische muziek uit Galicia. De link met Ierse en Bretoense traditionele muziek valt ons op.



Daarna vatten we het laatse stuk aan naar de Alto de Poio. Over kiezel- en soms aardenwegen gaat het steeds maar bergop en bergaf, terwijl het groene Galicia ons blijft bekoren. In Alto de Poio komen we Michel en Marie-Thérèse tegen die al een plaatsje in de albergue bemachtigd hebben. Omdat onze benen en het kopje nog goed zijn besluiten we er nog 4 km bij te lappen tot in Fonfría. We merken dat er steeds meer 'toeristen-pelgrims' bijkomen. Ze rijden stukken van de dagtocht met de auto en lopen dan de laatste kilometers, fris als een hoentje, te voet naar de albergue. Daar kapen ze een bed weg voor de neus van vermoeide pelgrims, die alles te voet doen. Spijtig.

Om toch zeker te zijn van een plaats in de eerder kleine albergue, schiet Hugo als een sneltrein vooruit. Hij kan zich nog net bedwingen om zijn wandelstok niet tussen de benen van de 'toeristenpelgrims' te steken. Jenny kan het tempo niet volgen en komt pas later bij de albergue aan. Gelukkig ziet Hugo haar voorbij stomen, anders was ze het dorp voorbij gelopen. De albergue blijkt naast een grote slaapzaal van 28 bedden ook te beschikken over enkele kamers met douche, evenwel zonder lakens. We trakteren ons op deze luxe. Er is geen internet, dus wordt alleen de tekst voor de blog geschreven.

's Avonds eten we allemaal samen aan lange tafels, een 60-tal mensen in het totaal. Het valt ons op dat we 90% ervan nog nooit gezien hebben. Er zijn dus blijkbaar een heleboel pelgrims, die de laatste dagen gestart zijn, op zo een 150 km van Santiago de Compostela.

Al 663 km gedaan, nog 155 km te doen.

dinsdag 23 juni 2009

Dag 27: Cacabelos - Vega de Valcarce


Tegen 6u30 zijn we weer weg. Het gaat gestaag bergop, eerst over een asfaltbaan en daarna over een mooie kiezelweg, die ons door de wijngaarden voert. De legende gaat dat een Franse pelgrim Cabarnetdruiven in zijn knapzak had. De zaadjes vielen in de goede leemgrond en zo kreeg de Bierzostreek zijn goede wijnreputatie. Gelove wie wil. Dikwijls staan er tussen de wijnranken ook kersenbomen. Hugo kan zijn kwajongensgedrag niet bedwingen en gaat kersen plukken. Ze smaken uiteraard heerlijk.




Dan volgt de afdaling naar Villafranca del Bierzo, waar we op een pleintje ontbijten: een croissant ter grootte van een kleine boemerang en flink stuk cake. Vanaf hier zijn er 2 mogelijkheden om de Camino te lopen: langs een drukke verkeersweg of de 'Camino duro' over een bergkam. Hugo vraagt aan een politieagente wat de beste optie is. Ze raadt ten sterkste af om de 'duro' te doen wegens te steil, te heet en geen schaduw. We kiezen dus voor de vervelende weg en dat valt serieus tegen, want ook daar is geen schaduw. Het gaat ook gestaag bergop en de vrachtwagens die met grote snelheid van boven naar beneden komen denderen, werpen ons stof in het gezicht en de luchtverplaatsing doen ons bijna ter plaatse trappelen. Gelukkig worden we van de rijweg afgeschermd door een betonnen muurtje.


(uiterst rechts: Yannick uit Bordeaux)

Na Trobadero komen we Michel en Marie-Thérèse tegen. Omdat ze geen gebenedijd woord Spaans spreken, hebben ze uiteraard niet met de politieagente kunnen spreken en hebben ze het 'Camino duro' alternatief wel gelopen. Eerst steil omhoog en dan lange rustige kilometers over een bergkam, deels door lommerrijke kastanjebossen. Bovendien worden ze getrakteerd op prachtige vergezichten, zowel naar links als naar rechts. Neen, de politie is vandaag onze vriend niet! Even later komen we ook Yannick uit Bordeaux tegen, die zijn voeten laat afkoelen in een beekje. We hebben hem al verscheidene dagen zien sukkelen. Zijn voeten liggen onderaan volledig open, aan zijn tenen ontbreken ondertussen verscheidene nagels en hij heeft tendinitis aan beide scheenbenen. Hoe hij dit volhoudt is ons een raadsel.

Na Trabadelo gaat het verder langs de drukke verkeersader. De twee laatste dagen van 30 km en meer, de vervelende weg en de verzengende hitte eisen hun tol. Het kaarsje van Jenny is zo goed als opgebrand. Eindelijk komen we in de refugio van Vega de Valcarce aan. Jenny valt neer op haar bed en de waterlanders komen als vanzelf. Ze is helemaal uitgeput. Hugo brengt haar een kom fris water om haar voeten af te koelen. Daarna stopt hij haar onder en gaat Jenny voor enkele uren onder zeil. Hugo werkt intussen in een bar de tekst van de blog bij, geholpen door enkele lekkere glazen wijn. Een tijdje later, na een frisse douche te hebben genomen, komt Jenny ook binnen. Ze voelt zich al veel beter.


(Jenny, Michel, Marie-Thérèse, Jean-Claude, Josette, Bert en Lieve)

's Avonds eten we samen met onze twee Franse koppels en Bert en Lieve. Michel blijkt een plezierige 'frans' te zijn. Jean-Claude een stille, maar droge plezante. Het is heel fijn tafelen samen. Ja, het leven van de pelgrim kan bijwijlen zwaar zijn.

Al 639 km gedaan, nog 179 km te gaan.


maandag 22 juni 2009

Dag 26: El Acebo - Cacabelos


Rond 5 uur begint het al te rommelen op onze slaapzaal en om 5u30 staan we ook maar op. Eens buiten de albergue realiseert Hugo zich dat hij zijn fototoestel vergeten is. In sneltreinvaart loopt hij terug naar de albergue, in de hoop dat de enige uitgangsdeur niet dicht geslagen is. Gelukkig is ze niet in het slot gevallen. Hij vindt het toestel, met honderden foto's van onze tocht op de kaart, terug op het bed. Oef!




Zo, eindelijk weer op weg. In het stille dorpje blaffen alleen de honden, terwijl de steeds aanzwellende karavaan pelgrims verder trekt. Het gaat steil naar beneden, eerst over asfalt, dan over een kiezelweg. Na het gehucht Riego de Ambrós wordt de daling nog sterker en het stappen wordt flink bemoeilijkt door de grote stenen op het pad. Gelukkig hebben we 4 poten - 2 benen en 2 wandelstokken - om niet op onze voorgevel te donderen.



In Molinaseca ontbijten we: Hugo een tortilla en Jenny een chocoladebroodje. Als we na het stadje onze tocht vootzetten, zien we terug wijngaarden. Hier begint de streek van de Bierzowijn. Via een flinke omweg stuurt de Camino ons over een middeleeuwse brug naar de grote stad Ponferrada (letterlijk: ijzeren brug). In de Romeinse tijd waren hier de enige goudmijnen van het rijk. Even later komen we uit bij de imposante burcht, in de 12de eeuw gebouwd door de Tempeliers. Jullie weten het misschien al, die van 'kunnen drinken als een tempelier'. We wandelen tot op een pleintje en rusten even uit op een terrasje. Jenny heeft vlakbij een outdoorwinkel ontdekt en koopt er rubberen stopjes voor onder onze wandelstokken. We zijn het metalen getik op stenen en asfalt ondertussen moe gehoord.



Daarna zetten we ons op de drukke kaarsrechte verkeersweg om de volgende 12 km af te malen. Verstand op nul, blik op oneindig en de robotbenen volle kracht vooruit. We stoppen enkel in Camponaraya om te lunchen. Om 14u30 komen we in de albergue van Cacabelos aan. We hebben vandaag 33 km afgelegd en de thermometer wijst intussen 32 graden aan. De albergue is rond een kerk gebouwd en bestaat uit kabines met telkens twee bedden.



We zijn blij een heleboel oude bekenden terug te zien. Door in 2 dagen bijna 3 trajecten te doen hebben we hen terug ingehaald. We zien Thérèse en Monique, onze Italiaanse vriend uit Udine die we in weken niet meer gezien hebben, ook Michel en Marie-Thérèse en onze angry young Québequois.

Wanneer we 's avonds in een restaurant samen met 2 Franse koppels eten, komen ook Bert en Lieve uit Waasmunster binnen. Het weerzien is hartelijk en ditmaal wisselen we onze gegevens uit. Als we terug in de albergue komen zien we dat ze overbezet is. Sommige pelgrims hebben een matras gekregen om buiten in de open lucht te slapen.

Al 612 km gedaan, nog 206 km te doen.

zondag 21 juni 2009

Dag 25: Santa Catalina de Somoza - El Acebo


Vandaag staan we wat later op. We willen slechts tot Focebadón gaan, 17 km verder. De albergue uitbaters hebben beloofd om ons om 6u30 een ontbijt klaar te maken. Als we tegen die tijd beneden komen, is er geen levende ziel te bespeuren. We wachten even, drukken op de nachtbel, maar er komt niemand opdagen. Het zullen weer graanrepen worden.


(Manfred en Erwin)

We vatten de tocht aan en het is erg fris. Na een uur komen we wat verkleumd in El Ganso aan. Buiten onze verwachting is er in dit kleine gehucht een bar open waar we kunnen ontbijten: een bocadillo con cecina. Het gaat gestaag bergop de Montes de León in. We passeren Rabanal del Camino, waar we onze Duitse vrienden uit Lübeck, Erwin en Manfred, weer tegen het lijf lopen. Na het dorp wordt de stijgingsgraad nog groter. We worden beloond met prachtige vergezichten en een ruwe natuur.


(Martine en Claude)

Net als we in Foncebadón aankomen, halen we Claude en Martine bij. In de albergue eten we nog maar eens een bocadillo, dit met vers afgesneden jamón y queso. We zijn al bijna 4 uur onderweg en Jenny's benen voelen prima aan. Bovendien is de temperatuur aangenaam en er staat een zacht briesje. We beslissen om verder te gaan en nemen afscheid van Claude en Martine, die wel hun intrek in de albergue nemen. We bedanken hen voor de fijne tijd dat we samen met hen hebben gestapt langs de Camino en beginnen aan de 12 km tot in El Acebo.



Het gaat verder bergop tot aan het Cruz de Ferro. Al heel lang leggen pelgrims hier een steen neer als symbool van de last, die ze in hun leven dragen. Daarna gaat het afwisselend omhoog en omlaag tot in het gehucht Manjarín. Hier bevindt zich een soort hippie-albergue met alle typische attributen: geen stromend water, geen electriciteit, dunne matjes op de grond en een schots en scheef in mekaar getimmerde hudo toilet. Iets voor de echte liefhebbers, maar wij besluiten om deze kelk aan ons te laten voorbij gaan. Alex, onze tafelgenoot van gisterenavond, blijkt met zijn 60+ een overjaarse hippie, en blijft er achter.



Wij vatten de afdaling naar El Acebo aan. Rondom ons zijn alle bergtoppen van de Montes de León te zien. Hugo wil altijd ver kunnen kijken en komt dus volop aan zijn trekken. Op de flanken van de bergen wisselen purper bloeiende heide en gele brem elkaar af. Op sommige stukken is de afdaling heel steil, maar onze benen geven vandaag geen krimp. Heel in de verte zien we de grote stad Ponferrada.



Na 8 uur onderweg komen we in El Acebo aan, een typisch Leonees bergdorpje. We lopen een particuliere albergue binnen, waar uit de keuken lekkere etensgeuren ons tegemoet komen. Het is zondag en een aantal Spaanse families zit er uitgebreid te tafelen. We krijgen een bed, douchen en rusten daarna een uurtje om de 29 km over de bergen te verwerken. De kleren laten we dit keer wassen door iemand van de albergue. Enkele uren later komt Yannick, een man uit Bordeaux, binnen gesukkeld. Zijn voeten liggen open en hij heeft tendinitis aan beide scheenbenen. We hebben hem al enkele dagen zien strompelen over de paden, maar van een dag rust wil hij echter niet weten.

's Avonds eten we, zoals gewoonlijk een menu del dia. De tweede gang is churasco. Het blijken drie grote stukken vlees te zijn, waar een kroostrijk gezin meer dan genoeg aan zou hebben. We werken het toch allemaal naar binnen. Meer dan voldaan zoeken we ons stapelbed op.

Al 579 km gedaan, nog 239 km te gaan.